Klooster Huize Immaculata Rijckholt
Soort gebouw: | Klooster |
Plaats: | Rijckholt |
Gemeente: | Eijsden-Margraten |
Adres: | Voerenstraat 17-19 |
Postcode: | 6247 EE |
Huidig gebruik: | Geen. Er zijn plannen om er AZC in te vestigen |
Foto: oktober 2006
Ruimtelijke context
Het grote complex ligt aan de rand van Rijckholt in een parkachtige omgeving.
Type
Fors complex met veel toevoegingen in de de loop der jaren.
Bouwgeschiedenis
Het zusterklooster van Rijckholt.
Door de wetten van J.L.Combe, een Franse staatsman (*1835 - +1925), kwam er in Frankrijk eind 19e eeuw een strikte scheiding van kerk en staat. Doordat de geestelijke orden werden verboden, vluchtten heel wat Franse kloosterorden naar het buitenland. Onze regio was voor deze gevluchte Franse kloosterlingen en geliefd toevluchtsoord.
Zo vestigden zich in 1882 een groep Franse paters Dominicanen in de voormalige gemeente Rijckholt. Zij hadden er een stuk grond gekocht en er een eenvoudig klooster met kapel op gebouwd. Aan de komst en het verblijf van deze paters is door Grueles al vaker aandacht geschonken en er zijn op dit moment zelfs nog dorpsgenoten in leven die daar persoonlijk herinneringen aan hebben.
Over het feit dat een dertigtal jaren na de komst van de Franse paters, in 1912 ook een groep Franse zusters Dominicanessen in Rijckholt een klooster hebben gebouwd en er een tiental jaren hebben verbleven, is nagenoeg niets bekend. Een reden voor ons hier nader onderzoek naar te verrichten. Het resultaat hiervan kunt u in het navolgende artikel lezen.
Het verblijf van de Franse zusters Dominicanessen in België.
Een groep Franse zusters Dominicanessen van de Tweede Orde van de H. Dominicus was, na haar vlucht uit Frankrijk, in 1903 in Herck de Stad in Belgisch Limburg terecht gekomen. Deze kloostergemeenschap bestond destijds uit een twintigtal Franse zusters. Zij vormden een kloosterorde van slotzusters. Deze Franse zusters woonden in Herck de Stad in een groot huis annex kasteel genaamd het Hof, dat eigendom was van de vooraanstaande familie de Pierpont uit die plaats.
Aan het einde van het huurcontract bleek dat het onderkomen inmiddels te klein was voor de groeiende kloostergemeenschap. Bovendien werd het Hof in de loop der jaren steeds minder bewoonbaar, gedeelten van het gebouw waren zelfs ingestort. De eigenaar weigerde echter, ondanks het feit dat in 1904 zijn dochter Laure de Pierpont bij deze orde was ingetreden, het vervallen gebouw te laten repareren en te vergroten.
De zusters stonden daarom in 1911 voor de keuze, ofwel het huis annex kasteel het Hof voor eigen rekening te laten opknappen en uitbreiden, dan wel elders een nieuw onderkomen te zoeken of te bouwen.
Nieuw onderkomen.
Voor de Franse zustergemeenschap stond het besluit al snel vast. Ze besloot een nieuw klooster te bouwen in Nederland. Ze had hiervoor haar oog laten vallen op twee naast elkaar gelegen percelen bouwland op de grens van de voormalige gemeente Rijckholt en de gemeente Eijsden. Het eerste perceel, gelegen aan het kruis in de voormalige gemeente Rijckholt, was 1 ha.. 85 a. 60 ca. groot. Het tweede er naast gelegen perceel was een heel stuk kleiner, het was slechts 19 a. 70 ca. en lag aan de dommel op het grondgebied van de gemeente Eijsden. Beide percelen waren eigendom van baron William de Crassier, een advocaat uit Luik. Hij was bereid deze voor 5.000 gulden aan de zusters te verkopen.
Uit het synoniem van het Rijckholts perceel kan worden afgeleid dat op deze plek een kruis stond of had gestaan. We weten dat daar in de buurt in ’t Vaonzel vroeger de galg van Rijckholt heeft gestaan. In 1725 werden daar twee mannen, Peterke van Oostenrijk en Jean Le Roi, opgehangen, omdat ze er van werden beticht zilverwerk te hebben gestolen van de kasteelheer de Bounam. De bevolking van Rijckholt was het niet eens met die berechting, ze vonden dat de mannen geen eerlijk proces hadden gehad. Wellicht dat de ophanging van deze mannen voor de Rijckholtenaren de reden was een (stenen) kruis te plaatsen op de plek waar de zusters het nieuwe klooster wilden gaan bouwen.
De keuze voor Rijckholt als nieuwe vestigingsplaats zal, naast de hierna te noemen economische en politieke redenen, ongetwijfeld zijn beïnvloed door het verblijf van de Franse paters Dominicanen in Rijckholt. De zusters hadden goede contacten met deze paters. Daarnaast zal het feit dat inmiddels een jongedame van Rijckholt: Maria Joanna Elisabeth Piters, geboren 27 september 1879, dochter van Michaël Hubertus Piters en Maria Anna Hubertina Bouchoms, woonachtig aan de Groote Straat (Rijksweg), in 1906
tot deze kloostergemeenschap in Herck de Stad was toegetreden, ook een rol hebben gespeeld. Ze was geprofest in 1907, haar kloosternaam was zuster Maria Catharina, ze was lekenzuster en op dat moment de eerste religieuze met de Nederlandse nationaliteit binnen deze kloostergemeenschap.
Perikelen rond het vertrek uit België.
Voor hun vertrek uit België en hun vestiging in Nederland hadden de zusters de goedkeuring nodig van de bisschop van Luik, respectievelijk de bisschop van Roermond. De pastoor-deken van Herck de Stad W.H. Van Venckenray vond het echter niet zo’n goed idee dat de zusters uit zijn stad vertrokken enin Rijckholt een nieuw klooster gingen bouwen. Als reden voor zijn verzet voerde hij aan dat de zusters nauwelijks konden leven van hun inkomsten en bovendien zouden ze geen geld hebben voor de bouw van een nieuw klooster. Destijds was het op grond van de regels van de H. Stoel namelijk verboden een klooster te bouwen, als men niet over de daarvoor benodigde gelden beschikte.
Voor-aanzicht klooster Val Sainte Marie, omstreeks 1913
Hij had de bisschop van Luik daarom gevraagd de zusters het vertrek af te raden of indien mogelijk zelfs te verbieden. Deze bisschop antwoordde hem echter dat hij geen reden zag de zusters het vertrek te verbieden. Hij raadde de zusters wel af “het geld in onvruchtbare brikken te veranderen”. Als zij echter wilden vertrekken en de bisschop van Roermond zou instemmen met de vestiging in zijn bisdom, dan zou hij er in berusten.
De eerwaarde heer gaf zich echter nog niet gewonnen, zelfs niet nadat de bisschop van Roermond Mgr. Drehmanns op 27 juli 1911 de zusters toestemming had gegeven zich in zijn bisdom te vestigen. Op 19 augustus 1911 schreef de pastoor-deken een brief aan kanunnik-secretaris Ch. Lucas van het bisdom Roermond, waarin hij aangaf dat de zusters “met werken zoo wat kunnen rond tobben” en dat als ze gingen bouwen kapitaal moesten investeren dat ze nodig hadden om van te kunnen leven. Hij dacht dat de secretaris “wellicht den eene of andere goede vriend op ’t bisdom te Roermond tellende, gemakkelijk zou kunnen bewerken dat de toelating te Rijckholt, in de nabijheid van de Eerwaarde paters Dominicanen, een klooster te bouwen nog eens onderzocht worde”.
Dit schrijven bleef niet zonder resultaat. Door het bisdom Roermond werd aan de zusters gevraagd meer gedetailleerde informatie te verschaffen over hun financiële toestand. Daarnaast werd aan de overste van het klooster van de Franse paters Dominicanen van Rijckholt een nader onpartijdig advies gevraagd over deze kwestie.
Achter-aanzicht klooster Val Sainte Marie, omstreeks 1913
Uit het antwoord van de zusters bleek dat hun financiële toestand helemaal niet zo slecht was als door de pastoor-deken werd beweerd. Ze hadden de beschikking over een kapitaal van 206.000 francs. Hun inkomsten, bestaande uit de opbrengst van hun kapitaal, lijfrenten van 5 zusters en donaties van een paar weldoeners uit Frankrijk, bedroegen ongeveer 16.000 francs per jaar. Daarnaast hadden zij ook nog inkomsten uit de door hen vervaardigde kerkelijke ornamenten en borduurwerken.
De totale kosten van de vestiging in Nederland zouden ongeveer 70.000,-- francs bedragen. Hiervoor zou 60.000,-- francs worden onttrokken van hun kapitaal en de resterende 10.000,-- francs zouden ze van familie, vrienden en weldoeners ontvangen. In Rijckholt zou hun materiële situatie bovendien een stuk gunstiger zijn, vanwege de opbrengsten van de grote tuin en de boomgaard. De kosten voor de bouw en de inrichting van het nieuwe klooster in Rijckholt zou voor hun dus financieel geen enkel probleem opleveren.
Pater Barnabé Augier, de overste van het patersklooster van Rijckholt, kwam in zijn antwoord aan de bisschop tot de conclusie dat het besluit van de zusters niet “lichtzinnig of roekeloos” was, maar dat het juist getuigde van voorzichtigheid en een wijze vooruitziende blik. Hij was van mening dat hun besluit Herck de Stad in België te verlaten en in Rijckholt een klooster te bouwen, een goed besluit was. Hij baseerde deze mening onder meer op het navolgende:
- opknappen van het onderkomen in Herck de Stad voor rekening van de zusters, zou enkel in het voordeel van de eigenaar en niet in dat van de zusters zijn;
- de politieke horizon was op dat moment in België erg donker en vol bedreigingen. Indien, zoals velen vreesden, de liberalen de katholieken van de macht zouden verdringen, zou er voor de buitenlandse kloostergemeenschappen op zijn minst onteigening of uitwijzing dreigen. Dit zou voor de zusters uit financieel oogpunt rampzalig zijn;
- kopen was uit economisch oogpunt beter dan huren. Bij de koop van bouwgrond en het daarop bouwen van een klooster veranderde het kapitaal niet “in onvruchtbare bakstenen” (zoals door de bisschop van Luik was opgemerkt), maar in een object met een bepaalde (gebruiks)waarde;
- het vinden van een geschikt onderkomen met een noodzakelijke grote tuin om te huren, was haast onmogelijk. Bovendien moest zo’n gebouw nog worden aangepast/ingericht, hetgeen grote kosten meebracht. Daarnaast moest dan ook nog worden gezorgd voor een huis van de geestelijk verzorger. De totale kosten zouden de kosten van koop en bouw van een nieuw klooster zeker overschrijden;
- een nieuw te bouwen klooster zou bovendien voldoen aan de eisen van het huidige kloosterleven.
Als de zusters in Rijckholt een klooster bouwden, was hij als overste van het patersklooster bereid de geestelijke verzorging van de zusters op zich te nemen en dit zo mogelijk voor niets te doen. Bovendien kon men dan gezamenlijk inkopen doen, hetgeen voor de zusters een besparing zou opleveren. De overste was er dan ook van overtuigd dat de zustergemeenschap van Herck de Stad gemakkelijker zou leven en minder zou uitgeven in Rijckholt dan in België.
De secretaris van het bisdom Roermond berichtte op 5 september 1911 aan voornoemde eerwaarde heer van Herck de Stad dat de bisschop naar aanleiding van zijn waarschuwend woord degelijke en alleszins betrouwbare informatie had ingewonnen. Hieruit bleek dat de zusters zich financieel niet in een ongunstige positie bevonden en alles overziende hun vestiging in Holland hen “eerder meer familiteit zal schenken in hun dagelijks leven en ook minder kostbaar zal zijn”. De bisschop was door de nadere inlichtingen bevestigd in zijn mening dat er geen bezwaar was tegen de vestiging van de Dominicanessen in Rijckholt.
Zij-aanzicht klooster Val Sainte Marie, omstreeks 1913
Nu de zusters in het bezit waren van de benodigde goedkeuring van zowel de bisschop van Luik als de bisschop van Roermond, stond hen niets meer in de weg hun plannen te verwezenlijken. Reeds twee dagen later, op 7 september 1911, ondertekende zuster Célimène Masson van Herck de Stad het contract voor de koop van de twee percelen bouwland in Rijckholt/Eijsden.
Oprichting Zedelijk Lichaam.
Voor de bouw van het klooster en de vestiging in Nederland waren de zusters wettelijk verplicht een zedelijk lichaam op te richten. Bij akte van 7 juni 1912 van notaris J.Th. Quix uit Maastricht werd daarom door een drietal zusters van Herck de Stad het zedelijk lichaam genaamd: Vereeniging van Vrouwen onder de naam van “Kinderen der Heilige Maagd Maria” in het leven geroepen. Het zedelijk lichaam was gevestigd in Rijckholt en werd aangegaan voor de duur van negenentwintig jaar en elf maanden. Het bestuur bestond uit een voorzitster en twee raadsleden, zijnde de secretaresse en de penningmeesteres. Het doel van het zedelijk lichaam was, “zowel het vervaardigen van borduurwerken en kerkelijke ornamenten als het bevorderen van het godsdienstig leven harer leden, door het leven naar zekere vast te stellen regelen, alsmede het gemeenschappelijk gebed”.
Zuster Maria Hessels
De geldmiddelen bestonden uit de inbreng van de leden, de opbrengst van de aan de vereniging toebehorende zaken, de opbrengst die werd verkregen door het vervaardigen van de borduurwerken en de kerkelijke ornamenten en de erfstellingen, legaten, geschenken en toevallige baten. De op te nemen leden dienden óf hun kundigheden, óf hun arbeid en vlijt, óf geld, óf andere zaken in te brengen. Dit werd telkens per nieuw lid door het bestuur bepaald. De inbreng in de vorm van onroerende goederen en/of geld bleef eigendom van het zedelijk lichaam. Bij uittreden en/of overlijden kon daar geen beroep op worden gedaan.
De aanwezige zusters verklaarden dat voor de duur van drie jaar tot voorzitster zuster Céline Masson, tot secretaresse zuster Elisa Raynaud en tot penningmeesteres zuster Euphrasine Poupard waren gekozen. De voorzitster bracht naast haar kundigheid, arbeid en vlijt tevens de onroerende goederen, bestaande uit de twee hiervoor genoemde door haar op 7 september 1911 gekochte percelen grond en de daarop (reeds) aangebrachte werken en gedeeltelijke gebouwen, in bij het zedelijk lichaam.
Bouw zusterklooster “Val Sainte Marie” in Rijckholt.
De aannemer van het nieuw te bouwen zusterklooster was de heer M. Renoir, vermoedelijk een Fransman. Het was een bekende van de Franse paters Dominicanen uit Rijckholt. Hij had voor de paters Dominicanen reeds een klooster gebouwd in Saul Choir in de provincie Parijs. Tevens had hij voor de zusters van St. Jozef in Munster Bilzen een onderkomen gebouwd. Volgens de overste van Rijckholt was het een secure en eerlijke man, hij was erg begaan met de kloostergemeenschap en wanneer hij een bestek maakte, was hij altijd exact. Bij de genoemde werken was hij zelfs ver onder het bestek gebleven.
De Franse paters Dominicanen uit Rijckholt traden namens de Franse slotzusters op als tussenpersoon. Zij namen contact op met de heer Renoir en bespraken met hem het voorstel over het nieuw te bouwen zusterklooster in Rijckholt. De door de aannemer overgelegde plannen werden door de zusters goedgekeurd. Uit het bestek bleek dat de bouwkosten op ongeveer 50.000 francs werden geschat. De plannen en het bestek werden vervolgens verder uitgewerkt en aan de bisschop van Roermond ter goedkeuring voorgelegd. De architect van het klooster is niet bekend. Op het informatiebord van de wandeling rond Gronsveld/Rijckholt, genaamd “den driej”, staat vermeld dat het de bekende architect Pierre Cuypers uit Roermond zou zijn geweest. Wij hebben daar echter geen bewijsstukken van gevonden. De overste van het patersklooster maakt daar in zijn uitvoerig schrijven aan de bisschop ook geen melding van. Volgens hem zouden de plannen door de aannemer de heer M. Renoir zijn gemaakt.
Nadat de problemen met de Rijckholtse pachters van de betreffende percelen waren opgelost en de goedkeuring van de bisschop was ontvangen, kon worden gestart met de bouw. De bouw duurde ruim een jaar, eind 1912 was het zusterklooster, “Val Sainte Marie” (= Mariadal) genaamd, klaar.
v.l.n.r. Sjang Gorissen, Tijnes Gorissen, zuster Maria Rosa Gorissen, broeder Bernardus Gorissen, Sander Gorissen en Sjoke Gorissen
Verblijf van de zuster Dominicanessen in Rijckholt.
Nadat het nieuwe klooster was ingericht, namen rond de Kerst 26 kloosterlingen en een meid er hun intrek. De kloostergemeenschap noemde zich: “soeurs Dominicaines du Val Sainte Marie” (zusters Dominicanessen van Mariadal). Over het verblijf van deze Franse zusters in Rijckholt is nagenoeg niets bekend. Het feit dat het een orde van slotzusters betrof, zal hier zeer zeker debet aan zijn.
Slotzusters leefden in die tijd volgens strenge regels. Een slotklooster was nagenoeg geheel afgesloten voor de buitenwereld. De slotzusters zaten achter tralies en hadden geen contact met personen buiten het klooster. Zij brachten hun dagen in hoofdzaak met gebed, boetedoening en handwerk door in hun cel. Als ze de geloften hadden afgelegd, mochten ze het klooster alleen maar in bijzondere gevallen, met verlof van de H. Stoel of de bisschop, verlaten.
In de kloosters was destijds sprake van grote hiërarchische verschillen tussen de zusters onderling. Er waren “koorzusters” (mères) en “lekenzusters” (soeurs) . Koorzusters waren meestal van goede komaf, hadden vaak gestudeerd en namen bij hun intrede een bruidsschat mee, bestaande uit een vooraf vastgesteld minimaal geldbedrag of onroerend goed. Een enkele keer werd een uitzondering gemaakt voor kandidaten die weliswaar niet aan de gestelde eisen voldeden, maar over bepaalde kwaliteiten/eigenschappen beschikten die binnen de kloostergemeenschap goed van pas kwamen. De koorzusters baden elke dag op het koor hun gebeden, zoals de metten de lauden enz., ze vervulden de belangrijkste functies binnen de kloostergemeenschap. Zo beschikten zij over de toelating van de nieuwe kandidaten, ze kozen om de paar jaar een nieuwe overste enz.
Lekenzusters hadden geen of geen volledige bruidsschat meegenomen en hadden meestal niet gestudeerd. Zij vervulden de huishoudelijke taken binnen het klooster en werkten in de keuken, de tuin en boomgaard. Zij namen niet deel aan het koorgebed, in plaats daarvan baden zij andere gebeden zoals het Onze Vader en ze hadden geen stemrecht. De lekenzusters legden wél de geloften af en droegen ook het kloosterkleed (habijt), zij het dat dit vaak iets afweek van de koorzusters. Het habijt was uit praktische overwegingen iets korter, dat was gemakkelijker bij het verrichten van de diverse werkzaamheden.
Uit een brief van een lekenzuster van het slotklooster Mariënthal van de zusters Dominicanessen in Venlo aan de bisschop van Roermond blijkt dat de koor- en de lekenzusters zelfs in aparte ruimten recreëerden. Zij beklaagde zich bij de bisschop over het grote verschil tussen de koor- en lekenzusters en het feit dat haar dat vooraf niet was verteld door de overste.
In het klooster van de Franse zusters Dominicanessen in Rijckholt verliepen de contacten met de buitenwereld via de (burger)portierster Maria Agnes Paquay, geboren op 22 november 1851 in Eijsden. Zij was in de groep een van de weinige die Nederlands en bovendien het plaatselijk plat verstond en sprak.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd door de Franse zusters in Rijckholt een uitzondering gemaakt op de strenge regel. Toen eind oktober 1918 een stroom van een duizendtal Franse vluchtelingen in Gronsveld en Rijckholt moesten worden opgevangen, stelden de zusters een gedeelte van hun klooster beschikbaar voor hun landgenoten en werden er zieke vluchtelingen ondergebracht. Toen koningin Wilhelmina op 1 november 1918 een bliksembezoek bracht aan onze dorpen, is ze ook in het zusterklooster geweest.
De contacten met de Franse paters Dominicanen waren beperkt tot de geestelijke verzorging, waaronder het dagelijks opdragen van een H. Mis, het biechten enz. In de kroniek van de Franse paters wordt slechts tweemaal in een korte aantekening over deze zusters geschreven. De eerste keer toen in 1921 een pas gewijde Franse pater er zijn eerste H. Mis opdroeg en een tweede maal toen in datzelfde jaar pater Ernest Masson, vermoedelijk een familielid van zuster Masson, er een lofrede hield over de Heilige Jeanne d’Arc.
Achter v.l.n.r. Anna Frankert-Willigers, Augustine Wiligers, Dalf Dreesen, Maria Willigers, Harrie Willigers Joseph Frankert. Voor v.l.n.r. Hélène Frankert, Jan Jacob Willigers, Robert Frankert, zuster Maria de l’Enfant Jesus Willigers, Jefke Frankert, Maria Catharina Dreesen, Marie-José Frankert
Ondanks het feit dat de slotzusters van Rijckholt geen contacten hadden met de dorpsbewoners, ging van de aanwezigheid van het zusterklooster toch een stichtende werking uit. Gedurende het tienjarig verblijf van de Franse zusters Dominicanessen in Rijckholt voelden een zestal jonge vrouwen van Rijckholt en Gronsveld zich geroepen toe te treden tot deze orde. Dit waren:
- Maria Hubertina Deliège, geboren op 26 december 1898 in Gronsveld, dochter van Lambert Leon Deliège, koster, en Maria Anna Kempener, wonende Dorpstraat 84 (Rijksweg) in Gronsveld. Ze was in 1923 geprofest, was lekenzuster en haar kloosternaam was zuster Maria Martha;
- Marie Gertrudis Gorissen, geboren op 16 februari 1895 in Gronsveld, dochter van Petrus Joannes Gorissen, landbouwer, en Maria Catharina Debats, wonende Putsteeg 147 Gronsveld. Ze was geprofest in 1922, was lekenzuster en haar kloosternaam was zuster Maria Rosa;
- Maria Hessels, geboren op 21 september 1891 in Gronsveld, dochter van Hubertus Theodorus Hessels, dagloner, en Maria Elisabeth Ritzerveld, wonende Dorp 126 (Rijksweg) in Gronsveld. Ze was lekenzuster;
- Maria Joanna Hubertina Piters, geboren op 17 december 1882 in Rijckholt, dochter van Michaël Piters, akkerbouwer, en Maria Bouchoms, woonachtig aan de Rijksweg in Rijckholt, zus van de al eerder ingetreden zuster Maria Joanna Elisabeth Piters. Ze was geprofest in 1915, was lekenzuster en haar kloosternaam was zuster Maria Vincentia;
- Maria Catharina Stevens, geboren op 13 november 1886 in Gronsveld, dochter van Hubertus Gerardus Stevens, schoenmaker, en Maria Helena Blom, woonachtig aan de Groote Straat (Rijksweg) in Gronsveld. Ze was geprofest in 1918, was lekenzuster en haar kloosternaam was zuster Marie du Rosaire (Maria van de Rozenkrans);
- Maria Josephina Barbara Willigers, geboren op 25 februari 1894 in Gronsveld, dochter van Jan Jacob Willigers, kleermaker, en Maria Catharina Dreesen, wonende in het Steegske 82 (Hennemettenstraat) te Gronsveld. Ze was geprofest in 1917, was koorzuster en haar kloosternaam was zuster Maria de l`Enfant Jesus (Maria van het kindje Jesus).
Naast de zes genoemde dorpsgenoten namen tussen 1912 en 1923 nog een vijftiental vrouwen, waaronder een aantal Belgen en zelfs een Poolse, hun intrek in dit slotklooster. Uiteraard zijn er in deze periode ook een tiental zusters uitgetreden/vertrokken en zijn er vier zusters gestorven. Op de begraafplaats van het huidige klooster bevindt zich nog steeds een witte marmeren plaat met de namen van deze vier overleden Franse zusters Dominicanessen.
Problemen binnen het klooster.
Dat zich binnen de muren van het klooster van de zusters Dominicanessen in Rijckholt ook een aantal zaken hebben afgespeeld die voor de betreffende personen niet zo’n prettige gevolgen hadden, blijkt uit een aantal brieven die in september/oktober 1920 aan de bisschop van Roermond werden geschreven. Helaas is de correspondentie niet kompleet, zodat we niet weten wat er zich destijds exact heeft afgespeeld.
De eerste zaak gaat over een zekere zuster Marie de l’Enfant Jésus. De bisschop van Aire en Dax uit Landes in Frankrijk schreef aan de bisschop van Roermond dat zij in de omgeving van Dax rondliep in een habijt van de zusters Dominicanessen. Hij verzocht de bisschop aan de overste van Rijckholt te vragen genoemde zuster te laten terugkeren in haar klooster.
Uit het antwoord van de overste blijkt dat deze van mening was dat zuster Marie l‘Enfant Jésus niet meer tot haar orde behoorde. Deze zuster had in 1902 of 1903 om gezondheidsredenen de kloostergemeenschap verlaten en daarna een bepaalde tijd bij haar familie gewoond. Na die tijd vroeg ze om terug te mogen keren. Er hebben zich toen echter problemen voorgedaan, waarvan zij de details niet meer wist, omdat ze toen geen overste was. Zuster Marie l’Enfant Jésus was vervolgens ingetreden in het klooster van het H. Kruis. Enkele jaren later maakte zij deel uit van een groep die het klooster van het H. Kruis verliet om in België een eigen kloostergemeenschap te stichten. Deze gemeenschap was echter tijdens de oorlog uit elkaar geraakt. Volgens haar had de zuster dus laatstelijk deel uitgemaakt van de kloostergemeenschap van het H. Kruis en zouden deze zusters haar moeten opnemen.
De tweede zaak betreft zuster Marie Jeanne du Saint Sacrement. Uit haar uitgebreid schrijven aan de bisschop blijkt dat er sedert haar verplichte vertrek uit het klooster Mariadal in Rijckholt al vele jaren sprake was van een groot menselijk drama.
Volgens haar waren de problemen al in 1892 begonnen en zijn daarna vele jaren doorgegaan. Het uiteindelijke gevolg was dat zij op grond van zeer ernstige redenen (tussen 1914 en 1916) het klooster in Rijckholt had moeten verlaten. Haar biechtvader, pater Barnabé Augier, de latere overste van het patersklooster, was volgens haar de kwade genius. Hij was het die het zo had gedirigeerd, terwijl hij weet had van de psychologische verschijnselen en van de manier waarop deze tegen haar werden gebruikt.
De laatste vier jaar had haar lijden een toppunt bereikt, ze was zowel geestelijk als lichamelijk totaal verlamd, ze leidde een leven van een martelaar en had al drie keer haar religieuze leven vaarwel moeten zeggen. Ze verbleef ruim twee jaar in een half religieuze inrichting in Frankrijk, die geleid werd door zusters van een andere orde. Ze leidde daar geen religieus maar een wereldlijk leven. Ze kon daar niet langer blijven. Haar gelofte van kuisheid was het voornaamste punt van alle obsessies. “Cette épreuve peut me faire commetre des fautes grave , sinon mortelles. Insensiblement me conduit à une cause finale” (“Deze beproeving zou haar ernstige fouten, zelfs doodzonden, kunnen doen begaan. Dit zou onmiskenbaar tot haar einde leiden”).
Afgelopen februari had ze moeder overste laten weten dat ze besloten had zich terug te trekken in een Frans klooster. Op aanraden van een pater Dominicaan had ze daar echter mee gewacht, maar ze was geen stap verder gekomen. Onlangs had de overste haar geschreven dat zij voor de religieuzen van Rijckholt nuttiger zou zijn in de inrichting waar ze verbleef, dan in het klooster te Rijckholt. Hieruit concludeerde ze dat de kloostergemeenschap van Rijckholt niet meer in haar was geïnteresseerd en daarom had ze besloten een andere religieuze bestemming te gaan zoeken. Hiervoor vroeg ze toestemming aan de bisschop, omdat ze zich anders genoodzaakt zag ontheffing van haar geloften te vragen.
Het kasteel annex klooster la Gobinière in Orvault (Fr.)bij Nantes. Staand links zuster Maria Catharina Piters en zuster Maria Vincentia Piters
Vertrek uit Rijckholt.
Nadat de omstandigheden in Frankrijk waren verbeterd, werd medio 1923 het klooster in Rijckholt verkocht en zijn de Franse zusters naar hun vaderland teruggekeerd. Als laatste werd het klooster in Rijckholt begin augustus 1923 verlaten door de eerder genoemde portierster Maria Agnes Paquay van Eijsden en de meid Marie Euphranie Josephine Saint Remi van Dalhem. Zij zijn ook niet naar Frankrijk vertrokken, maar zijn in Eijsden gaan wonen.
Naast de reeds genoemde witte marmeren plaat op het kerkhof, bevindt zich in het klooster, in de gang achter de voordeur, een witte steen met het jaartal 1912, het jaar van de bouw van het klooster. Verder herinnert in het oude klooster en de tuin niets meer aan het verblijf van de Franse zusters aldaar.
Volgens het bevolkingsregister van de voormalige gemeente Rijckholt zijn 34 slotzusters medio 1923 naar Nantes in Frankrijk vertrokken. Ze hadden in de gemeente Orvault, vlak bij de stad Nantes, in het arrondissement Nantes, het mooie kasteel la Gobinière gekocht. Dit kasteel werd door hen verbouwd tot slotklooster, op de begane grond werd een kapel gemaakt en het hek werd gesloten. Hier verbleven zij tot 1951. Aangezien ze de onderhoudskosten niet meer konden opbrengen, waardoor het voormalig kasteel steeds verder verviel, waren ze gedwongen het goed te verkopen aan een andere Franse zusterorde.
De nog in leven zijnde oud-dorpsgenoten, vroegen daarna toestemming om naar Nederland terug te mogen keren en zich in het slotklooster Mariënthal van de zusters Dominicanessen in Venlo te vestigen. Zuster Hessels is niet teruggekeerd, zij moet dus in Frankrijk zijn overleden. De zusters Deliège, Gorissen, Piters (2x), Stevens en Willigers woonden daarna nog vele jaren in het slotklooster in Venlo. Uit de verhalen van hun familieleden blijkt dat zij hen daar regelmatig hebben bezocht. De zusters zaten dan achter de tralies. Er was een doorgeefluik, zodat de bezoekers hun meegebrachte spullen konden achterlaten. De meeste zusters hebben ook een enkele keer hun geboortedorp bezocht. Dat laatste was niet altijd zonder gevaar. Monique Martens-Willigers kan zich nog herinneren dat men doodsangsten uitstond toen haar tante in 1960 in Gronsveld op bezoek was. Als zij familie/vrienden ging bezoeken in het dorp, stak ze zonder uit te kijken en met gevaar voor eigen leven de Rijksweg over, omdat ze helemaal niet gewend was aan het verkeer.
Als gevolg van de uitkomsten van Vaticanum II, waarbij de modernisering van de Kerk gestalte kreeg, kwam omstreeks 1970 een einde aan de slotkloosters. De regels werden minder streng, de tralies verdwenen en de contacten met de buitenwereld werden aanmerkelijk versoepeld. Voor veel (oudere) slotzusters was dit een moeilijke periode. Zo schreef zuster Marie du Rosaire Stevens in 1970 aan Lena Doyen-Gilissen in Rijckholt dat ze in Mariënthal een moeilijke tijd doormaakten en dat die wijziging heel erg was voor het kloosterleven. Ze vroeg zich bezorgd af wat er van zou komen en hoe het zou aflopen met de slotzusters. Het ergste vond ze dat er geen slot meer was.
Ze mocht er niet te veel over schrijven, maar deelde wel mee dat inmiddels vier van de beste en geleerdste zusters waren uitgetreden.
Onze oud-dorpsgenoten zijn uiteindelijk allemaal tussen 1965 en 1990 overleden en in Venlo begraven.
Zusters onder de Bogen - “Huize Immaculata”
Het klooster met tuin werd in juni 1923 voor 30.000,-- gulden verkocht aan de “Geestelijke Vereeniging van Liefdezusters” gevestigd te Maastricht, zijnde de Congregatie van de liefdezusters van de H. Carolus Borromeus (Zusters onder de Bogen). Het klooster kreeg toen de naam: “Huize Immaculata”. Deze congregatie is in 1837 door Elisabeth Gruyters gesticht. Het primaire doel van deze congregatie is verpleging van zieken en zwakken en verdere doelen zijn het geven van onderwijs en jeugdzorg.
Nadat de kapel werd verrijkt met een nieuw altaar, namen op 1 september 1923 de eerste liefdezusters er hun intrek. De kapel en het klooster werden op 19 oktober 1923 plechtig ingewijd door mgr. Wouters, de deken van Maastricht. Hij werd hierbij geassisteerd door enkele Franse paters Dominicanen, die de geestelijke verzorging van de zusters op zich hadden genomen en er dagelijks een H. Mis zouden lezen.
De zusters en de dorpsgemeenschap
Na de komst van de Zusters onder de Bogen was het klooster niet langer afgesloten, maar stond het open voor buitenstaanders. Een aantal dorpsgenoten verdiende er zelfs hun kost. De liefdezusters vervulden een belangrijke rol in de Rijckholts en Gronsveldse gemeenschap. Vooral op het gebied van de ziekenzorg en het onderwijs waren ze van groot belang. Heel wat dorpsgenoten zullen zich ongetwijfeld “de zuster van het Groene Kruis” nog wel herinneren of hebben bij de zusters op de bewaorsjaol in de klas gezeten. De zusters namen ook deel aan het culturele leven in Rijckholt/Gronsveld. Zo werden tot voor kort met carnaval de Snuffelère en tijdens de Grote Bronk de harmonie met de schutterij er allerhartelijkst ontvangen.
Heel wat jonge jongens van Rijckholt kwamen in het zusterklooster om er de H. Mis te dienen. In de jaren vijftig-zestig waren twee groepen misdienaars: één groep van de paters en één groep van de zusters. Zonodig gingen de misdienaars van de paters ook naar de zusters en omgekeerd. De misdienaars van de zusters hadden het voordeel dat zij na de H. Mis daar mochten ontbijten en naderhand ontvingen ze zelfs een geringe financiële vergoeding.
Huize Immaculata met aanbouw, daarachter huize St. Jozef, anno 1960
De misdienaars maakten destijds eenmaal per jaar, samen met de zangers van het kinderkoor (van pater Peter), gezamenlijk een uitstapje. Begin jaren zestig zijn ze tweemaal naar de Ruhrsee (Heimach, Schmidt) in Duitsland geweest. De organisatie van deze uitstapjes was in handen van de paters. Met de zusters was afgesproken dat zij daar jaarlijks een financiële bijdrage aan zouden leveren. Deze afspraak werd echter niet altijd naar tevredenheid van de paters nagekomen. Zo kan Willy Olislagers zich nog goed herinneren dat hij er op uit werd gestuurd om bij de zusters de jaarlijkse bijdrage te gaan halen. Nadat rector Teeuwen bij terugkeer kennis nam van de in zijn ogen te geringe inhoud, nam hij direct telefonisch contact op met de betreffende zuster. Wat Willy toen te horen kreeg, was eigenlijk niet voor zijn oren bestemd. Het resultaat was dat hij terug moest om een nieuwe enveloppe op te halen.
Een tweetal gezusters: zuster Bartholomeo Schrijnemaekers, geboren 4 november 1912, en zuster Antona Schrijnemaekers, geboren 28 februari 1928, dochters van Johannes Hubertus Schrijnemaekers, landbouwer, en Maria Ida Boheur, wonende aan de Rijksweg in Rijckholt, zijn bij deze orde ingetreden. Ze zijn beiden in februari 1980 overleden.
Uitbreiding/verbouwing klooster
Het klooster van Rijckholt was in principe aangekocht om als rust- en herstellingsoord te dienen voor zwakke en zieke zusters. Het voormalig slotklooster werd hiervoor in de loop der jaren behoorlijk uitgebreid, verbouwd en aangepast. In 1937 verleende de gemeente Rijckholt een vergunning voor de aanbouw van een nieuwe eet-, zieken- en slaapzaal. Na de verbouwing gaven de luchtige, frisse ziekenkamers met grote ramen uitzicht op een heerlijke tuin. De lange gang, waar de vertrekken van de zieken lagen, gaf door een grote deur toegang tot het priesterkoor in de kapel, zodat ook de zieken die bedlegerig waren, de H. Mis en het Lof konden volgen. Aan de zuidzijde werd een waranda gebouwd die als lighal (sanatorium) werd ingericht. Deze kon ’s nachts afgesloten worden, zodanig dat de longpatiënten dag en nacht van de frisse buitenlucht konden profiteren.
Eind vijftiger jaren kreeg de congregatie behoefte aan een tehuis waar de oudere zusters hun laatste levensjaren konden doorbrengen. Daar het bestaande klooster niet aan de eisen voor een bejaardentehuis voldeed en het daar bovendien veel te klein voor was, werd besloten een nieuw klooster met kapel te bouwen: “Huize St. Jozef”. Dit klooster werd op 23 april 1960 door deken Hoogers van Gronsveld in tegenwoordigheid van rector Teeuwen van Rijckholt en pater Terstegen ingezegend. Enkele dagen later droeg pater Terstegen de eerste H. Mis op in de prachtige nieuwe kapel. Bijna anderhalf jaar later op 23 september 1961 vond de officiële kerkconsecratie plaats door mgr Moors, de bisschop van Roermond. Dit nieuwe klooster telde toen al ruim 120 bejaarde en invalide bewoners. Het was het eerste kloosterverzorgingstehuis van Nederland.
Luchtfoto van het gehele kloostercomplex, anno 1980
Begin jaren tachtig werd het oude klooster voor het laatst verbouwd/aangepast. Het klooster werd in de jaren daarna steeds minder gebruikt.
Verkoop klooster
Op 31 december 2002 hebben de Zusters onder de Bogen het, op dat moment al niet meer in gebruik zijnde, oude zusterklooster samen met de overige gebouwen verkocht aan Woningstichting Servatius te Maastricht. Het oude klooster staat op dit moment nog steeds leeg. Woningstichting Servatius deelde desgevraagd mede dat er nog geen concrete plannen zijn, “deze worden momenteel in de vorm van haalbaarheidsstudies bestudeerd”.
Wij hopen dat voor het oude klooster alsnog een nieuwe bestemming wordt gevonden, zodat het niet afgebroken behoeft te worden. Het oude zusterklooster behoort, samen met de kerk, tot het erfgoed van de Rijckholtse gemeenschap en dient zo mogelijk behouden te blijven voor ons nageslacht als herinnering aan het oude Roomse kloosterleven in Rijckholt.
Léon Olislagers
Jo Purnot
Dit artikel is tot stand gekomen met medewerking en informatie van onder meer enkele leden van de Erfgoedcommissie van Herk de Stad (B), familieleden van de Franse zusters Dominicanessen, zuster Blanda Lases en de heer F. Pijpers van de Zusters onder de Bogen en zuster Tarcisia Vermeulen van de zusters Dominicanessen in Venlo.
Bronnen:
- Archief Herk de Stad;
- Archief gemeente Rijckholt;
- Bisschoppelijk Archief Roermond 1840 -1940;
- Notarieel archief.
Anno 2016 zijn er plannen om in het voormalige klooster een asielzoekerscentrum in te richten. Hiertegen is er nogal wat verzet van de plaatstelijke bevolking.
Exterieur
Foto: oktober 2006